Hij wordt omschreven als ‘de Kosovaarse sfinx’, vanwege zijn strakke gelaat waarop je weinig emoties kunt lezen. Uitgesproken fans noemen hem de ‘messias van de Balkan’. Maar op mij maakte hij de eerste keer dat ik hem sprak niet bepaald een geweldige indruk: tegenover me zat een drammerige, chagrijnige vent in vale jeans.
Dat was in 2007. Albin Kurti was politiek activist en luis in de pels in Kosovo dat in die dagen nog de wonden likte van de oorlog (1998-1999) tussen de Kosovo-Albanezen en de Serviërs.
Nu, vijftien jaar later, zit ik opnieuw tegenover hem. Hij heeft zijn spijkerbroek en slobbertrui ingeruild voor een strak donker pak. Want Kurti heeft het geschopt tot premier van Kosovo, de voormalige Servische provincie die in 2008 eenzijdig de onafhankelijkheid uitriep.
Een persoonlijk succesverhaal waarvoor bij die eerste ontmoeting, in 2007, elk voorteken ontbrak. De omstandigheden beloofden toen weinig. Om hem te spreken moest ik me, wapperend met journalistieke accreditaties, worstelen door een haag van politieagenten die Kurti’s huis in de Kosovaarse hoofdstad Pristina bewaakten. Kurti had huisarrest, een straf vanwege demonstraties van zijn protestbeweging ‘Zelfbeschikking’ die waren uitgelopen op geweld.
Later bleek dat agenten van de VN-missie, die Kosovo destijds als internationale ‘voogd’ bestuurde, per ongeluk hadden geschoten met scherp in plaats van met rubberkogels. Twee jonge demonstranten in de vredesmars werden gedood. En toch kreeg Kurti de schuld. Thuis op de bank zat hij zich te verbijten van woede. Tijdens ons gesprek klopte zijn broer aan. Die mocht één keer per dag langskomen met eten.
Respect
Als ik Kurti nu, in zijn werkkamer in het regeringsgebouw, aan die dramatische periode herinner, reageert hij fel. “Die gedode jongens waren vrienden van mij.”
Lees verder op Brusselse Nieuwe
コメント